Ebbenhoutwerker

Meubelmaker, die gespecialiseerd is in het werken met ebbenhout o.a.  voor inlegwerk. Ebbenhout is een zwarte, harde en moeilijk te bewerken houtsoort.
Na droging werkt het zeer weinig. Het wordt onder andere nu nog toegepast voor snijwerk, beeldhouwwerk, allerlei sierwerk, lijsten, fineer, schaakstukken, pianotoetsen,muziekinstrumenten of onderdelen ervan.

Eekmolenaar

Molenaar die eikenschors tot poeder maalt.

Eekschiller (eikschiller)

Het eekschillen, het schillen van eikenhakhout, was vooral een bijverdienste, waarbij vaak het gehele gezin betrokken was.
Dit eekschillen vond bij voorkeur in mei plaats, wanneer de schil het gemakkelijkst losliet. In oude couranten kan men wel advertenties vinden waarin hiervoor percelen werden aangeboden. De voorkeur ging uit naar achtjarig hout. De eekschillers trokken dan met hun gehele gezin naar het bos, want iedereen kon meehelpen. Het te eken hout moest eerst worden gekapt door de mannen, waarna het verdeeld werd in stukken van een bepaalde lengte. Met de achterkant van een bijl of dissel werd de schors losgeklopt en dan geschild Dit gebeurde door de kinderen (later officiëeel van twaalf jaar en ouder: "De door de Rechtbank uitgesproken veroordeeling van een eikschiller terzake van het arbeid doen verrichten van kinderen beneden de 12 jaar in het eikschillersbedrijf" 1).
De repen bast werden door de vrouwen gebundeld, voorzover deze niet bij het kloppen en schillen hielpen,  en gedroogd. Na droging werd de schors klein gehakt en naar een molen vervoerd, waar hij fijn werd gemalen om gebruikt te worden bij het looien van huiden "De Eycke Schorsse geëmployeert werdende tot het berey­den van de Huyden" 2). Het geschilde hout werd naar dikte gesorteerd. De dikste stukken, het talhout (van tellen?) werden vergaard tot bundels van honderd stuks en werd verkocht als brandhout. Van het overige hout werden takkebossen gemaakt, die als brandstof voor bakkers en palingrokers dienden. De eekschillers hadden hun werkterrein vooral op de Noord-Veluwe, maar als daar de spoeling te dun was trokken ze ook naar elders: Drenthe, Friesland en Over­ijssel.

1) Gemeente-stem, 26 dec. 1908.
2) Groot Placaatboek 5, 1584 a (circa 1690)
Literatuur:
Ton de Joode, Landleven, het boerenbestaan van toen, Weert 1990.
Jac. Overeem, De eekschillers van Doornspijk,Utrecht 1979 (Verhaal van de Veluwe rond 1900.

Egger, egwerker

Iemand, die met een eg werkt(e), met behulp van een eg de kluiten van omgeploegde of omgespitte grond fijn maakt(e). Eggen konden/kunnen met handkracht, met behulp van paardenkracht of een trekker worden voortgetrokken.

Eigenaar, eigenares

Bezitter resp. bezitster van goederen, percelen grond of vaartuigen en daar inkomsten uit verwerft.

Enter, entenier

Persoon die bomen en/of struiken entte, o.a. vruchtbomen en ook rozen.
Een enterij was een tuin. kwekerij, waar men zich op het enten toelegde.

Zie ook WNT kol. 4142/4143.

Equipagemeester

Persoon, die de gehele uitrusting van schepen beheert. Ook functie bij de V.O.C.

Essayeur
Ook assayeur.

Iemand wiens werk het is gouden en zilveren voorwerpen op hun gehalte te onderzoeken.
"Commissarissen (van de wisselbank) .... besorgen dat alle speciën van gelden, die onder de gemeente werden uytgegeven, door haeren essayeur werden geëssayeert; de minderwaerdige ofte valsche munten daerdoor bekent werdende.... 1)
"Den voorsz. Assayeur (sal) particulier schuldig zyn alle de assayen te maken rechtveerdiglyk, en juste na syn beste verstand 2)

1) Bontmantel, Reg. van Amst 1,128
2) ütr. Placaatb. 1,560 a (1640).

Etser, etster

Het vervaardigen van etsplaten
Etspers

Oorspronkelijk werd etsen als een inferieure manier van graveren beschouwd, maar geleidelijk is daar verandering in gekomen en sinds de 17de eeuw is er ook door kunstenaars intensief geëtst. Als drukplaat is koper het meest geschikt. Ook o.a. zink werd veel gebruikt.

Eerst moet de plaat geslepen, gepolijst en grondig ontvet worden. Vervolgens wordt de etsgrond aangebracht en de plaat geroet.
Daarna kan getekend worden. Na het tekenen worden de onbeschermde delen van de etsplaat met asfaltlas of afdekvernis afgedekt, waarna de plaat in verdund salpeterzuur werd gedompeld voor de etsing. Als deze voltooid is wordt de plaat gereinigd en van etsgrond ontdaan. Daarna kan het afdrukken met behulp van een etspers plaatsvinden na het ininkten en afslaan van de plaat (het verwijderen van de overtollige inkt).

Na het afdrukken en reinigen wordt de etsplaat gereinigd en geconserveerd

Bron:
Fons v.d. Linden, De Grafische Technieken, uitg. Cantecleer 1979.
Jan Poortenaar, Etskunst, techniek en geschiedenis, uitg. “In den Toren”, Naarden, 4e druk, 1946.