IJker, ijkmeester 
       
     Ambtenaar belast met het ijken  van maten en gewichten.  
    Waar handel is moet gewogen of  gemeten worden. Maar ook toen werd er gesjoemeld met maten en gewichten.  Verder was de overheid van vroeger misschien  zelfs meer dan nu een meester in het uitdenken van methoden om belastingen te  heffen. Enerzijds leidde dit tot het instellen van wagen. Deze waren  aantrekkelijk voor de commercie, die conflicten kon vermijden, maar ook voor de  overheid door de opbrengsten uit de weeggelden en de daarmee verbonden  accijnsheffingen. De zorg voor de betrouwbaar- en juistheid moest soms van de  landsregering komen, want er waren ook steden waar al dan niet met medewerking  van de besturen de hand met de gewichten werd gelicht.  
        De gewichten die in een waag gebruikt  werden waren meestal van ijzer gemaakt, kleinere van geelkoperen messing. De  oudste waag-ordonnaties uit de veertiende- en vijftiende eeuw waren gebaseerd  op het Keulse pond van 467,5 gram, na 1500 in Amsterdam bijvoorbeeld het  Trooise pond (genoemd naar de stad Troyes), oorspronkelijk vastgesteld op 489,5  gram, dat langzaamerhand 492,2 gram ging wegen. In de zeventiende eeuw werd het  Amsterdamse pond in gebruik genomen, dat 494,1 gram woog, het zwaarste in  West-Europa. Tot 1820, toen het metrieke stelsel werd ingevoerd, gebruikten de  meeste steden een eigen pond. 
        Voor het ijken gebruikte men  standaardgewichten, ook wel slapers genoemd, omdat ze maar enkele keren per  jaar werden gebruikt. De controle van de gewichten werd ook vroeger door een  speciale ijkmeester uitgevoerd. Voor de maximaal toegelaten afwijking was de  ervaring van de ijker van doorslaggevend belang. De gewichten werden na het  ijken en goedkeuring van een voorgeschreven stempel voorzien. In Amsterdam had  men aparte ijkers voor het Amsterdams ijzeren gewicht en voor het koperen en  Brabants gewicht. In deze stad zijn vanaf 1605 van een achttiental ijkers de  namen en vaak ook de door hun gebruikte jaarletters en persoonlijke merktekens  bekend. Van de ijkers in andere steden en hun merken bestaat tot nu toe nog  slechts een fragmentarische kennis. 
        In 1820 werden landelijke  arrondissementsijkers benoemd, die allen dezelfde jaarletters moesten  gebruiken. Men komt ze niet alleen tegen op gewichten maar ook op maatstokken  voor handelaars in stoffen en op inhoudsmaten.Voor verzamelaars zijn deze  merken welkome tekenen om de ouderdom van een gewicht of maatstok te vinden en  enigszins een controle op vervalsingen (waarbij de ijkmerken vaak niet in de  goede volgorde staan). 
      Vroeger kende men ook geijkte  tonnen voor turf en fruit en manden voor aardappelen. 
      Literatuur: 
        Red. C.G. Slechte en N. Herweijer, Het waagstuk, De bataafse Leeuw, Amsterdam 1990 
        Woordenboek der Nederlandsche taal, herdruk SDU, Den Haag 1993 
        A.J. Daub,  Meten met maten, Zutphen 1974 
    M.G. Niessen, Ons Amsterdam,  pag. 213-217, Amsterdam 1970  | 
  
  
    IJsdrager   
         
    Voor de meeste huishoudingen en zaken op het elektriciteitsnet waren aangesloten, had men ijsfabrieken, die ijs produceerden voor bedrijven en particulieren, die daar behoefte aan hadden. Dit werd met speciale koelwagens ter plekke bezorgd. De ijsdragers droegen het dan van de wagen naar de cliënt.      | 
  
  
    IJzerkramer, yserverkooper 
       
    IJzerkramer is degeen, die ijzer verkocht, kleinhandelaar in ijzerwaren. In de  keuren van Haarlem 2, 292b is bepaald dat 'Geen Yser-Kramer ... zal vermogen  zyne Goederen aan de Huyzen alhier te koop veylen'.      | 
  
  
    IJzerkoper 
       
      Handelaar in ijzer. In Alkmaar  was dat bijvoorbeeld Dirk Berkhouwer. Niet onbemiddeld, want in 1727 koopt hij  o.a. de pelmolen 'Het Lam' staande buiten de Boompoort voor f 2200,--. In  1742 is hij rentenier. Een andere ijzerkoper was Eugenius Fontein 1), die in  1651 zijn testament liet opmaken. De langstlevende zou het vruchtgebruik  houden. Bij hertrouwen moest aan de kinderen f 6000,-- worden bewezen. Op 1  juni 1688 verkoopt zij een bruikweer met huizinge, berg en schuur en twee  woningen onder een dak, groot 30 morgen voor f 29.000,--. Ook deze familie was  niet bepaald armlastig. 
    1) Jaarboek CBG Deel 45,  pag. 127, 1991.  | 
  
  
    IJzersmid 
       
     De  ijzersmid is degeen, die uit ijzer allerlei voorwerpen smeedt. De term  ijzersmid wordt niet meer gebruikt. Geleidelijk is bij de uitoefening van dit  vak specialisatie opgetreden, zoals anker-, grof-, hoef-, kachel-, kleine- en  wapensmid, maar ook bijvoorbeeld slotenmakers. Tot het St Eloijen of Smidsgilde  te Amsterdam behoorden naast de grof- en de kleinsmids ook de slotenmakers,  messemakers, zwaardvegers (wapensmid, eigenlijk polijster van zwaarden) en  roerenmakers (makers van roeren = oud geweer met lange loop).      | 
  
  
    IJzersnijder 
       
    Snijder van stempels. In het Utr. Placaatboeck 1, 566 a wordt onder meer  bepaald dat "In den eersten, sal die voorsz. Yzersnyder gehouden zyn te  graveeren en snyden met syn eygen hand alle de poinchoenen van de  penningen....". Poingeren/poincheren is ondermeer het uitsteken van de  graveur, poinchoenen zullen derhalve de stempels zijn met behulp waarvan de  penningen geslagen werden.      | 
  
  
    Impostmeester  
       
      Belastingpachter en als zodanig  geen gezien persoon:"Die Bloedt-suyghers, die men nu Impost-Meesters  noemt" Men kende verschillende impostmeesters, zoals de impostmeesters van  de wijnen.      | 
  
  
    Inkruier   
         
    Persoon, die in een steenfabriek de gedroogde producten met een kruiwagen in de steenoven brengt.      | 
  
  
    Inktmaker  
         
De inktmaker vervaardigde inkt.  De gewone inkt van vroeger werd gemaakt uit galnoten, groene vitriool  (verbinding van zwavelzuur en metalen als koper en ijzer) en Arabische gom.  Daarnaast kende men ook gekleurde inkten als paarse, groene en rode. | 
  
  
    Inlands kramer/kraamster  
         
Dit is een persoon die officieel  vergunning heeft om met handel langs de deuren te gaan of op de markt te staan.  De producten, die ze verhandelden kunnen van velerlei soort zijn. Na de Franse  tijd moesten zij Patentbelasting betalen en zich in een Patentregister laten  registreren. | 
  
  
    Inslager 
         
“Grossier” in koopwaren. | 
  
  
    Insluiter  
         
    Grafisch beroep. De insluiter had  als taak de in de zetterij opgemaakte pagina's in een bepaalde volgorde in een  (druk)raam te plaatsen van de opgebonden zetsels (zie bij letterzetter). Werd  een (deel van een) katern van een boek ingesloten, dan moest de ruimte tussen  de pagina's met wit (loden vulstukken, lager dan de letterhoogte) opgevuld  worden. Het geheel werd dan in het drukraam vastgezet (opgekooid) 
Na het drukken moest de zetvorm  worden schoongemaakt en de afgedrukte vormen weer worden uitgeslagen. Wanneer  men (ongewijzigde) herdrukken verwachtte en het zetsel was nog niet te veel  afgesleten, dan werd de vorm opgebonden en bewaard. | 
  
  
    Instituteur, institeur, instititor   
         
    Houder van een instelling van onderwijs ter opleiding van jongelieden van een bepaalde stand of voor sommige betrekkingen of vakken op een school met daaraan verbonden een internaat.      | 
  
  
    Inzetter 
      
        - Plaatst de te bakken stenen, pannen of tegels volgens een bepaalde verdeling / stramien in de oven.
 
        - Functie in aardewerkfabriek
 
        - Functie in glas- en spiegelfabriek
 
            | 
  
  
    Ivoorsnijder, ivoordraaier 
         
    Ivoor, onder meer afkomstig van de slagtanden van de olifant, narwal en  de walrus is de grondstof voor de ivoorsnijder. 
    Mede door het verbod op het transport en gebruik van ivoor kwam er een eind aan het beroep van de ivoorsnijder, die aanvankelijk biljartballen uit ivoor draaide en allerlei siervoorwerpen uit ivoor vervaardigde als bijv. schaakstukken. |